Medische mentors voor de metaalsector
“In deze moeilijke tijden ligt een wereld vol  opportuniteiten” is een boodschap die ik in allerhande fraseringen en  nuanceringen zie terug komen op het wereldwijde web. De ware positivo’s  zien er zelfs een ware herbronning en hergeboorte van onze  maatschappelijke denkpatronen in. Zonder enige twijfel gaat het hele  Coronagebeuren allerhande effecten hebben, momenteel vele negatieve en,  toegegeven, ook een aantal of wel wat meer positieve.
© Frans Vos, General Manager Materials Consult bvba
Vele mensen die momenteel direct of indirect door het Coronavirus zijn  getroffen, medisch, economisch, sociaal en/of psychisch – en zijn we dat  laatste niet allemaal? - hebben aan dergelijke positivo’s momenteel  echter weinig boodschap. Zij zijn volop bezig met fysieke en psychische  pijn te verwerken. Ik wens jullie allemaal heel veel sterkte, moed, een  heel voorspoedige beterschap en, daarna of misschien al een beetje  tegelijkertijd, de wil en de kracht om weer verder te gaan. “Veel  courage”, zeg ik dan wel eens. Ik wens het jullie van harte toe!
“Verder gaan”, dat is meer dan ooit het beste wat we kunnen doen. 
Dus laat me hier toe mijn volgende verhaal te starten bij de grote groep  helden die momenteel dag in dag uit voor onze gezondheid en ons welzijn  werken. Artsen en verplegend personeel staan naar hun beste vermogen de  coronaslachtoffers en – al te gemakkelijk vergeten – mensen met andere  kwalen bij op menselijk en medisch vlak. En achter de schermen zijn er  vele laboranten die de immense hoeveelheid bloed- en urinestalen tot  allerhande analyseresultaten verwerken. Ook in de keukens van  ziekenhuizen steken ze een tandje bij en dan is er nog het personeel in  de logistieke keten die er voor zorgt dat alles, van grondstof tot  medisch rapport en maaltijd, netjes geraakt waar het moet zijn. 
Of het nu een kleine of een grote kwaal is die u heeft getroffen, u zou  toch graag de zekerheid hebben dat u de resultaten krijgt die betrekking  hebben op uw bloed? Als u bent gehospitaliseerd wilt u toch graag de  zekerheid dat uw voeding die is waarvan het dieet op u persoonlijk is  afgestemd? 
De hele keten die er in onze medische wereld voor zorgt dat ‘uw’  resultaten en ‘uw’ ziekhuismaaltijd bij uzelf terecht komen, wordt  daarbij gestuurd en gecontroleerd door de term ‘traceerbaarheid’.
Maar welk belang hecht u aan ‘traceerbaarheid’ als het engineering,  constructie, onderhoud en herstellingen betreft? Ter illustratie keer ik  nog even terug naar de medische wereld: Indien u moet worden  geopereerd, worden daarbij allerhande chirurgische hulpmiddelen  gebruikt. Denk daarbij aan scalpels, spreiders, klemtangetjes, maar ook  steriele doekjes enz. Na afloop van de operatie moet zeer nauwgezet  worden nagegaan of ‘alles’ wat terug uit het lichaam moet er ook uit is,  zodat er zekerheid bestaat dat niets in het lichaam is achtergebleven  wat er niet thuis hoort. Nu, die sets samenstellen, maar evenzeer het  postoperatief tellen, lijken op het eerste zicht eenvoudige handelingen,  maar hun correctheid is cruciaal en vormen sleutelmomenten in de  traceerbaarheidseisen bij een chirurgische ingreep.
Even vertalen naar de wereld van engineering en techniek: Beeld u in dat  u betrokken bent bij de bouw van een industriële installatie, bv. het  lassen van een roestvast stalen tank in maritiem milieu. Ook hier start  alles met de selectie van het meest geschikte staal. In een maritieme  omgeving is dat al zeker geen staal uit de AISI 304 familie, maar moet  het staal al minimum uit de AISI 316 familie afkomstig zijn. Misschien  moet er ten behoeve van de chemische resistentie in een bepaalde zone  wel een hoger gelegeerd roestvast staal worden gebruikt en zit u dus al  met minimaal 2 verschillende materialen in uw installatie. Laat het ons  voor de eenvoud bij 2 houden, want in werkelijkheid zijn het er  gewoonlijk meer. 
“De traceerbaarheid begint al bij de materiaalselectie?” is de vraag die  ik van uw fronsend voorhoofd kan aflezen? Jazeker. Bij de  materiaalselectie gaat het niet alleen over sterkte en taaiheid, maar –  indien de materiaalselectie correct wordt uitgevoerd – ook over  resistentie ten aanzien van de gebruiksomgeving, bijvoorbeeld in functie  van corrosie- en/of slijtagepreventie. Net zoals voor een operatie de  gebruikte materialen moeten aangepast zijn aan de functie van het  hulpmiddel (u gaat toch ook niet ontsmetten of bloed opdeppen met een  stalen gaasje?), is ook in engineering en techniek de juiste  materiaalkeuze de start van het traceerbaarheidsverhaal opdat de  constructie een lang leven beschoren zou zijn.
Vervolgens moet op bv. de constructietekening en aanvullende technische  documentatie duidelijk zijn waar, hoe, in welke dimensie en vorm elk  materiaal moet worden aangewend. Daarbij gaat het niet alleen om het te  gebruiken plaat- of buismateriaal, maar evenzeer om bv. de  lastoevoegmaterialen of andere materialen die voor het aan elkaar  verbinden van platen en buizen worden aangewend.    
Eerlijk toegegeven, meestal zijn de ontwerpen en bijhorende  constructietekeningen op dat vlak wel redelijk duidelijk. Dus laat ons  er van uitgaan dat die in orde zijn. Laat de bouw dan maar starten?

Helaas, zo ver zijn we nog niet. Als je wil beginnen bouwen, moeten de  bouwmaterialen eerst geleverd zijn en – en hier begint het schoentje bij  vele projecten al serieus te knellen – moet je zeker zijn dat de  geleverde materialen ook die zijn die je volgens ontwerpspecificaties en  constructietekening nodig hebt. De eerste opdracht is duidelijk:  bestellen. Wat zet u dan allemaal op uw bestelbon? Vorm, afmetingen en  aantallen lijken logisch. En welke materiaalaanduidingen gebruikt u dan?  
Wist u bijvoorbeeld dat de aanduiding “AISI 316 L” eigenlijk een  relatief grote familie van verschillende roestvaststalen omvat met  telkens subtiele en soms iets minder subtiele verschillen in chemische  samenstelling, sterkte, kerfslagtaaiheid en/of andere eigenschappen. De  Europese codes zijn op dat vlak veel eenduidiger. Zo is bijvoorbeeld het  nog veel gebruikte Duitse “Werkstoffnummer“ een unieke code voor een  welbepaald type staal met eenduidige specificaties wat betreft onder  andere chemische samenstelling, sterkte en kerfslagtaaiheid. Zo is bv.  Wst. Nr. 1.4435 een lid van de AISI 316L familie, maar is niet elk AISI  316L staal een Wst. Nr. 1.4435. Ook de coderingen conform de Europese  normering “EN 10027: Systemen voor het aanduiden van staalsoorten” zijn  uniek verbonden met eenduidige specificaties van bepaalde  staaleigenschappen. Zo is bv. een “X2CrNiMo18-14-3” staal hetzelfde  staal als het 1.4435 werkstofnummer. Ook hier eerlijk toegegeven: Al die  subtiele verschillen zijn zelden relevant, maar wees er u toch van  bewust dat als u de Amerikaanse AISI-aanduiding gebruikt uw leverancier  nog keuze heeft uit een aantal staaltypes, terwijl dat met de Europese  codesystemen veel minder het geval is. Nog erger wordt het trouwens met  ‘A4’ als code voor roestvast staal. De code ‘A4’ wordt nog veel gebruikt  in de bouw, bijvoorbeeld om aan te geven dat bouten en moeren van een  roestvast staal uit de ‘316 groep’ moeten zijn vervaardigd. Maar wil je  dan een klassiek AISI 316, een AISI 316L of een zogenaamde  ‘gestabiliseerde’ soort, bv. AISI 316Ti? ‘A4’ als aanduiding dekt dus  zelden de lading van wat werkelijk nodig is. En zo zijn we weer bij de  materiaalselectie.
Naast vorm, afmetingen, aantallen en een materiaalaanduiding – liefst zo  eenduidig mogelijk – moet/kan je op een bestelbon nog heel veel andere  specificaties vermelden. Een handige tip: In de Europese norm “EN  10021-1: Algemene technische leveringsvoorwaarden voor staalproducten”  tref je onder de rubriek ‘Informatie te verstrekken door de koper’ een  handige checklist aan van aan welke zaken moet worden gedacht bij het  opstellen van de bestelbon voor staalproducten. Wist u bijvoorbeeld dat  ook de verpakking van belang is? Maar daarover meer in één van de  volgende bijdrages voor ALURVS.nl. 
Waar het me nu over gaat is dus de traceerbaarheid en daar is de  voormelde checklist uit EN 10021-1 bijzonder formeel over: “Het type  inspectiedocument (zie EN 10204)”, lees: het is ten zeerste aan te  bevelen om je leverancier via de bestelbon te vragen om, samen met de  levering (!!!), een certificaat conform “EN 10204: Producten van metaal –  Soorten keuringsdocumenten” aan te leveren. Persoonlijk vind ik het  daarbij spijtig dat in de EN 10021-1 checklist niet wordt aangegeven dat  in de meest recente versie van de EN 10204 norm er 4 types certificaten  beschreven staan: types 2.1, 2.2, 3.1 en 3.2. Ik vind het daarbij nog  spijtiger dat in de checklist dan niet onmiddellijk wordt aangeraden om  geen gebruik te maken van 2.1 of 2.2 certificaten, maar minimaal van een  3.1 certificaat. “Het verschil?” vraagt u zich af? Wel, het naar mijn  ervaring belangrijkste verschil is dat 2.1 en 2.2 certificaten  eenzijdige verklaringen van de leverancier betreffen, waarbij wat  betreft type 2.1 zelfs geen enkel testresultaat moet worden gegeven. Bij  het opstellen van het 3.1 certificaat moet sowieso een onafhankelijk  erkend organisme worden betrokken ter controle en bevestiging van de in  het certificaat opgegeven testresultaten, waardoor het geen “eenzijdige”  verklaring van de leverancier meer betreft, maar een door een  “onafhankelijk” organisme bevestigde verklaring. Bij het 3.2 certificaat  wordt er voor extra zekerheid nog een stapje verder gegaan, met name  dat er nog een 2de erkend organisme wordt betrokken ter verificatie van  de testresultaten, één namens de leverancier en één namens de klant.  Welke testen daarbij moeten worden uitgevoerd, staat niet in EN 10204  beschreven. Dat is onder andere afhankelijk van de respectieve  productnormen , waarover we hier niet verder gaan uitweiden.
Echter, een certificaat is allemaal goed en wel, maar wie zegt dat dat  certificaat effectief bij die specifieke levering van bv. buizen of  platen behoort? Ook hier is ‘traceerbaarheid’ het onvermijdelijke en  noodzakelijke toverwoord. Het is onontbeerlijk dat er een éénduidige  link kan worden aangetoond tussen het certificaat enerzijds en de  fysieke levering van platen, buizen of andere metaalvormen anderzijds.  De bedoeling is dat op zowel het certificaat als op iedere individuele  plaat/buis/… een uniek nummer is terug te vinden dat een link tussen  certificaat en levering aantoont. In praktijk wordt daarvoor veelal het  zogenaamde ‘heat number’ gebruikt, wat door sommigen [helaas ook door  Wiki(stu)pedia] tegelijk als het lotnummer wordt aanzien. Dat is echter  niet correct. Het heat nummer is gelinkt aan de gieting, maar daarom nog  niet aan het lot. Ik verklaar mij nader: Eenmaal een gieting  plaatsvindt, ligt de chemische samenstelling van het metaal vast, maar  nog niet de mechanische eigenschappen zoals sterkte en taaiheid. De  mechanische eigenschappen worden bepaald door de zogenaamde  ‘thermomechanische vormgeving’ die plaatsvindt na het gieten. Enkele  voorbeelden van thermomechanische vormgevingsprocessen zijn warm- en  koudwalsen, draadtrekken, dieptrekken enz. In de term thermomechanische  vormgeving zitten eventueel ook warmtebehandelingen vervat  (normaliseren, spanningsarm gloeien, afschrikken en ontlaten, …) die  tussentijds en/of aan het einde van de volledige vormgevingscyclus  worden uitgevoerd. Zo is het dan bijvoorbeeld perfect mogelijk dat van  de helft van een gieting staalsoort 1 wordt gemaakt en van de andere  helft staalsoort 2, waarbij staalsoorten 1 en 2 dezelfde chemische  samenstelling hebben, maar elk verschillende mechanische eigenschappen,  waarbij het, afhankelijk van de gebruikte coderingswijze/-norm, dan 2  verschillende staaltypes kan betreffen. 
Uit eenzelfde heat kunnen dus twee of zelfs meerdere staaltypes worden geboren. 
Het heat nummer gebruiken als traceerbaarheidscode is in die zin dus  veel minder eenduidig dan het gebruik van bijvoorbeeld lotnummers. 
Eénduidigheid ‘is key’ in het bekomen van een volledige traceerbaarheid!
Uiteraard is er met die unieke nummer op certificaat “en” levering – in  theorie op elk van de individuele platen/buizen - nog steeds geen 100%  zekerheid dat het certificaat bij de levering hoort. Uiteindelijk is een  certificaat ook maar ‘een papieren vodje’ - zoals het in Vlaanderen  soms plastisch wordt uitgedrukt – waar kan mee worden ‘gefoefeld” – nog  zo’n heerlijk Vlaams woord - maar het feit op zich dat de leverancier  over de traceerbaarheid waakt, kan naar mijn ervaring gewoonlijk toch  als een indicatie van de goede trouw van de leverancier worden  aanzien.   
Next step: De versnijding van platen en buizen in functie van de  samenbouw. Als je een plaat/buis van de levering versnijdt, gaat  uiteindelijk op slechts 1 van de delen nog het ‘traceernummer’ naar het  certificaat staan. Als je dan de individuele delen op verschillende  locaties in de constructie gaat gebruiken en als je van eenzelfde  staaltype meerdere leveringen (dus veelal ook verschillende  certificaten/traceernummers) nodig hebt om de constructie te bouwen, is  het na versnijding en constructie niet meer duidelijk welk deel bij  welke levering en dus bij welk certificaat hoort. In theorie zou je dat  bijvoorbeeld dan op de as-built constructietekeningen kunnen aanduiden,  maar dat wordt uiterst zelden gedaan. Ook hier is er echter een  toverwoord: “Overstempelen”. 
Overstempelen ‘is ook key’ in het bekomen van een volledige traceerbaarheid.
Onder overstempelen wordt verstaan dat de unieke traceercode wordt  ‘overgestempeld’ op elk van de plaat/buis afgesneden delen en dat dat  overstempelen dan telkens ook gebeurt indien een reeds afgesneden deel  op zich wordt versneden. Het is daarbij uiteraard de bedoeling dat de  overstempeling op een ‘onuitwisbare’ manier gebeurt, want anders is uw  traceerbaarheid terug naar af. Veelal gebeurt dat overstempelen ook door  of onder toezicht van een erkend organisme, zeker indien het leveringen  met 3.1 of 3.2 certificaten betreft. Vanzelfsprekend moet er daarbij  over worden gewaakt dat de ‘overstempel’ niet wordt geplaatst in een  zone waar later de stempel zou kunnen verdwijnen door lassen, schuren  enz. en tegelijk mag de overstempeltechniek ook niet tot materiaalschade  leiden die tot bv. scheuren of corrosie van het metaal zou kunnen  aanleiding geven. 
“Zoveel moeite?” zie ik u andermaal fronsen. Jazeker, want ondanks alle  inspanningen, is het perfect mogelijk dat de eerste levering van  topkwaliteit is en de tweede niet aan de eisen voldoet. Vermits je niet  zomaar ‘in’ het metaal kan kijken en bij roestvast staal bijvoorbeeld  ook uitwendig niet het verschil kan zien tussen AISI 304L materiaal en  AISI 316L materiaal, duiken er dus mogelijk slechts problemen op als de  constructie reeds een tijdje in dienst is. Niet alleen heb je met  traceerbare certificaten en analyseresultaten van de niet-conforme  platen juridisch materiaal in handen, maar tegelijk, en veelal nog veel  belangrijker, weet je dan dankzij een correcte traceerbaarheid waar de  plaat- of buisdelen van het slechte materiaal zitten en kan je in die  zones onmiddellijk remediëren. 
Nu, technisch gesproken zijn voorgaande voorbeelden van  traceerbaarheidsbewaking slechts enkele voorbeelden uit de ontwerpfase,  de aankoop van de materialen en de eerste stappen in de realisatie van  een constructie. 
Traceerbaarheid ‘is echter evenzeer key’ bij bijvoorbeeld de realisatie van herstellingen.
En traceerbaarheid moet uiteraard ook worden gehanteerd in het beheer  van alle aan de constructie  gerelateerde documenten. Nog even een  waargebeurde anekdote – althans ‘waargebeurd’ volgens hij die het mij  heeft verteld – ter illustratie. Hans (ik gebruik hier een fictief alias  om de AVG-toezichthouders tevreden te stemmen) werkte als  materiaalspecialist in een groot petrochemisch bedrijf, maar werd bij  een herstructureringsronde ontslagen. Het bedrijf had besloten om het  materiaalonderzoek door externen te laten uitvoeren. Nu ja, Hans was zo  gepassioneerd door zijn baan als materiaaldeskundige, dat hij dan maar  besloot om verder als zelfstandig materiaaldeskundige door het leven te  gaan. Zo gezegd, zo gedaan. 
Op een goede dag, enkele jaren na zijn statuutwijziging, krijgt Hans  telefoon van zijn vroegere werkgever “of hij hun als zelfstandig  materiaaldeskundige kon komen helpen met een schade-analyse?”. Ook zo  gezegd, zo gedaan. Hij komt ter plaatse, bekijkt een aantal zaken en  meent zich op basis daarvan te herinneren dat een gelijkaardig  schadegeval zich al eens eerder (in zijn jaren als werknemer) op  hetzelfde vat en op bijna dezelfde locatie in het vat heeft voorgedaan.  Als ervaren schade-analist weet Hans dat “gelijkaardig’ daarom nog niet  “hetzelfde” betekent, dus dat het nieuwe schadegeval uiteraard op zich  en onafhankelijk van het vroegere schadegeval moet worden geanalyseerd,  maar hij besluit toch al eens naar het rapport van het vroegere  schadegeval te informeren. Afgaande op Hans zijn beschrijving moet er na  zijn vraag duidelijk consternatie en paniek op de gezichten van zijn  gesprekspartners zijn af te lezen geweest. “Hebben we vroeger al eens  een dergelijk schadegeval gehad? 
Daar is helemaal niets van in onze databases terug te vinden!”. I rest my case.
Traceerbaarheid ‘is key’ als het gezondheid betreft. 
Voor onze eigen gezondheid vinden we het volstrekt normaal dat artsen,  verpleging, apothekers en de daaraan verbonden administratie en  logistiek feilloos zijn in het bewaken van de traceerbaarheid en het  waken over onze gezondheid. Zouden we het dan ook niet volstrekt normaal  moeten vinden dat ook wijzelf de traceerbaarheid van onderdelen en  producten in onze installaties bewaken en zo ook over hun gezondheid  waken? In België was de fameuze “dioxinecrisis” van 1999 de aanleiding  om de regelgeving in verband met de voedselketen het voorbeeld van de  gezondheidssector te laten volgen. Betekent dat dat we dan ook moeten  wachten op een catastrofaal schandaal in de constructiewereld alvorens  ook daar traceerbaarheid te hanteren als de normaalste zaak van de  wereld? 
Traceerbaarheid gaat trouwens over veel meer dan de momentane gezondheid  van mens en machine. We zullen – hopelijk - leren uit het verleden. Met  herziene en nieuwe traceertechnieken zal het in de toekomst mogelijk  zijn om de bron van gezondheidsbedreigende virussen zoals corona sneller  en beter te ‘traceren’, te elimineren of minstens te remediëren, na te  gaan wie met het virus in aanraking is geweest en de betrokkenen in een  beschermende en hopelijk helende quarantaine te plaatsen.  Kruisbestuiving door Corona beheerst nu op negatieve wijze ons leven,  maar andere kruisbestuiving kan ook positief helen. Die positieve  kruisbestuiving is dan bijvoorbeeld dat we uit deze crisis heel veel  extra over tracering van gezondheid(srisico’s) gaan leren om ze zo beter  te kunnen beheersen.
De inspanningen, de permanente aandacht, het continue  concentratievermogen en de nauwgezetheid die vereist zijn om  traceerbaarheid te garanderen zijn daarbij inderdaad immens.  
En dan te bedenken dat het bewaken van de traceerbaarheid slechts een  klein deel is van het werk dat we van medisch personeel en het personeel  van de hen ondersteunende diensten vragen. Het werk dat we steeds als  ‘part of hun job’, als de evidentie zelve hebben ervaren. 
En dan kwamen de coronajaren …  
Wederom was een catastrofe nodig, deze keer om gezondheid als evidentie  te doen vervagen. Om in te zien dat wat “alle” personeelsleden in de  medische sector presteren al onze levensjaren al een waar huzarenstuk  was en dezer dagen nog immens veel meer is dan dat.    
Aan alle artsen, verplegend personeel, apothekers, keukenpersoneel,  personeel van de administratie, reiniging, logistiek, techniek en de  vele anderen die in de medische sector mee over onze gezondheid waken:  Een immense 
DANK U WEL 
voor jullie moed en kracht die dezer dagen voortvloeit uit jullie grote hart.
 
